Essentie
In gevallen waarin een activiteit genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar de omvang van deze activiteit onder de in kolom 2 vastgelegde drempelwaarden blijft, dient het bevoegd gezag een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Omdat het in dit geval niet gaat om een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. hoefde de raad geen vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Samenvatting
De bestemmingsplannen voorzien niet in een autosnelweg of autoweg als bedoeld in categorie 1.2 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Evenmin voorzien de plannen in een activiteit als bedoeld in categorie 1.3 van onderdeel C, omdat de weg blijkens kaartmateriaal van het wegprofiel twee en niet vier of meer rijstroken zal hebben. Nu geen sprake is van een activiteit als bedoeld in onderdeel C komt de Afdeling niet toe aan de vraag of de drempelwaarden van kolom 2 worden overschreden. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat bij de voorbereiding van de plannen geen besluit-MER hoefde te worden gemaakt. Nu de bestemmingsplannen in de aanleg van een nieuwe weg voorzien en deze activiteit in onderdeel D niet als een activiteit is aangewezen, hoefde de raad evenmin te beoordelen of een besluit-MER had moeten worden gemaakt. In gevallen waarin een activiteit genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar de omvang van deze activiteit onder de in kolom 2 vastgelegde drempelwaarden blijft, dient het bevoegd gezag een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Omdat het in dit geval niet gaat om een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. hoefde de raad geen vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Uitspraak
ABRvS 19 augstus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2631, bestemmingsplannen "Buitengebied 2012, Verlengde Helakkerstraat" en "Kom St. Willebrord, Verlengde Vosdonkseweg", gemeente Rucphen
Annotatie M.A.A. Soppe
1. In de onderhavige uitspraak oordeelt de Afdeling over een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuw wegtracé. Volgens appellanten had er een MER moeten worden opgesteld dan wel een formele of een vormvrije (informele) m.e.r.-beoordeling. De Afdeling toetst gedetailleerd aan de activiteitomschrijvingen in kolom 1 van de onderdelen in het Besluit m.e.r. die over wegen gaan (C-1.2, C-1.3, D-1.1 en D-1.2). De conclusie is dat de aanleg van de nieuwe weg niet wordt begrepen onder deze activiteitomschrijvingen. Van een formele m.e.r.-(beoordelings)plicht is om die reden geen sprake. Vervolgens gaat de Afdeling in op de vraag of voorafgaande aan het bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling had moeten worden verricht. De Afdeling oordeelt van niet, reeds nu de activiteit niet wordt genoemd in onderdeel D Besluit m.e.r. c.q. de activiteit niet wordt begrepen onder enige activiteitomschrijving in kolom 1.
2. De uitleg van de Afdeling strookt met de tekst van artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. en sluit aan bij de uitspraak ABRvS 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8071, AB 2012/269. Echter leek de Afdeling na laatstgenoemde uitspraak een andere koers te hebben ingezet. Ook voor wegen die niet beantwoorden aan kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., leek de Afdeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig te vinden. Zie met name ABRvS 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5911, waarin de Afdeling het volgende overwoog: “De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan, voor zover van belang, voorziet in de aanleg van een weg met maximaal vier rijstroken over een lengte van ongeveer 1,8 km, na aanleg waarvan de totale lengte van de Kersenbaan ongeveer 2,5 km zal bedragen. Derhalve is reeds om die reden geen sprake van de aanleg van een weg als bedoeld in de onderdelen C en D van de bijlage, categorie 1.3 onderscheidenlijk categorie 1.1. In aanvulling op het voorgaande, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] en anderen niet hebben gewezen op andere factoren als bedoeld in bijlage III van richtlijn (…) betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (…) in verband waarmee gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009, Commissie tegen Nederland, C-255/08 (www.curia.europa.eu), ook bij het niet overschrijden van een drempelwaarde toch een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt”. Ook al lijkt deze uitspraak met de onderhavige uitspraak te zijn achterhaald, voorzichtigheid blijft geboden. In bijlage II bij de Europese m.e.r.-richtlijn wordt in algemene zin gesproken over de aanleg en wijziging van wegen (die niet worden begrepen onder bijlage I bij de m.e.r.-richtlijn). Het is daarom zeer de vraag of de onderdelen D-1.1 en D-1.2 Besluit m.e.r. wel een toereikende implementatie vormen. Wordt in een concreet geval nagelaten voor een nieuwe weg een vormvrije m.e.r.-beoordeling te verrichten omdat zulks niet hoeft op grondslag van D-1.1 of D-1.2 èn wordt in een beroepsprocedure gemotiveerd aangegeven dat zulks strijdig is met de m.e.r.-richtlijn, dan lijkt het mij niet onwaarschijnlijk dat de Afdeling zo’n beroepsgrond zal (moeten) honoreren.
Voor een printversie van deze annotatie, klik hier.