Essentie
De wijziging van een vergunningvoorschrift met betrekking tot de maximale geluidsniveaus van een kartbaan maakt geen andere activiteiten mogelijk dan waarvoor eerder een vergunning is verleend. Van een wijziging in de zin van onderdeel D-43 is daarom geen sprake.
Samenvatting
De aanvraag ziet uitsluitend op wijziging van enkele voorschriften, verbonden aan de bij besluit van 18 maart 2009 verleende omgevingsvergunning, waaronder de wijziging van voorschrift 2.3 betreffende de grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus. De aangevraagde wijzigingen maken geen andere activiteiten mogelijk dan waarvoor destijds vergunning is verleend. De aangevraagde wijzigingen vallen niet onder een activiteit als bedoeld in onderdeel D, categorie 43, van de bijlage bij het Besluit mer, reeds omdat hetgeen is aangevraagd geen aanleg, wijziging of uitbreiding van de kartbaan betreft. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit een milieu-effectbeoordeling moest plaatsvinden.
Uitspraak
ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3949, revisievergunning ten behoeve van inrichting, gemeente Lochem
Annotatie M.A.A. Soppe
1. Deze uitspraak ziet op een beperkte verandering van een omgevingsvergunning (voor de activiteit milieu) voor een inrichting waartoe een (bestaand) kartcircuit behoort. De verandering betreft het wijzigen van de grenswaarden voor de maximale geluidniveaus. Een appellant stelt dat die wijziging kan leiden tot een toename van geluid- en geurhinder en luchtvervuiling en vindt dat er een m.e.r.-beoordeling had moeten worden verricht op basis van onderdeel D, onder 43, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (hierna: D-43). Dit onderdeel ziet op de activiteit aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen. De Afdeling gaat niet in de redenering van appellant mee en oordeelt dat de wijziging van een vergunningvoorschrift met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geen andere activiteiten mogelijk maakt dan waarvoor eerder een vergunning is verleend. Van een wijziging in de zin van onderdeel D-43 is volgens haar dan ook geen sprake. Het oordeel van de Afdeling is arbitrair en mist een nadere onderbouwing. De activiteitenomschrijving in kolom 1 van D-43 spreekt in algemene zin van een wijziging of uitbreiding van onder meer racebanen. Als door een verruiming van geluidniveaus andere racevoertuigen mogen rijden en/of er intensiever van de racebaan gebruik kan worden gemaakt, acht ik het alleszins verdedigbaar dat van een dergelijke wijziging of uitbreiding sprake is. Het lijkt erop dat de Afdeling aan die aspecten geen betekenis toekent.
2. De aan de orde zijnde uitspraak lijkt niet op zich te staan, maar sluit aan bij andere uitspraken waarin de Afdeling summier gemotiveerd een stringente interpretatie van het Besluit m.e.r. voorstaat. Denk bijvoorbeeld aan AbRvS 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1467, M en R 2014/113. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat een bestemmingsplan waarin ten opzichte van het voorgaande plan wordt voorzien in beperkte verruimde bebouwingsmogelijkheden voor een bestaand industrieterrein, niet wordt aangemerkt als een wijziging van een industrieterrein als bedoeld onderdeel D, onder 11.3, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Ook zij gewezen op AbRvS 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:18, M en R 2013/116, waarbij de Afdeling een enge invulling geeft aan het begrip “vervaardigen van conserven” in onderdeel D, onder 35-c, van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
3. In punt 3 van de annotatie bij laatstgenoemde uitspraak is gerefereerd aan de door het Hof van Justitie vaak benadrukte brede doel en de ruime strekking van de m.e.r.-richtlijn. De categorieën m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn grotendeels een op een te herleiden tot de m.e.r.-richtlijn, zodat er veel voor te zeggen valt dat de Afdeling in voorkomende gevallen de begrippen in het Besluit m.e.r. juist ruim interpreteert. Evenwel geldt de Europese dimensie niet voor zover een activiteit niet beantwoordt aan het projectbegrip in de m.e.r.-richtlijn. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat er alleen sprake is van een project wanneer het gaat om werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen. Zie o.a. HvJ EU 17 maart 2011, ECLI:EU:C:2011:154, JM 2011/60, m.nt. Hoevenaars en HvJ EU 19 april 2012, ECLI:EU:C:2012:225. In het eerstgenoemde arrest maakt het Hof wel een voorbehoud. Als in het verleden in strijd met de m.e.r.-richtlijn is verzuimd een m.e.r.(-beoordeling) te verrichten, kan er voor een nieuw benodigd vergunningbesluit toch een m.e.r.-plicht gelden ook al ziet dat besluit niet op een werk of ingreep die de materiële toestand van de plaats veranderd (denk bijvoorbeeld aan een exploitatievergunning voor een fysiek voltooide activiteit).
Het wijzigen van het gebruik van een bestaande kartbaan valt gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie buiten de werkingssfeer van de m.e.r.-richtlijn. Die richtlijn kan in een casus als de onderhavige dan ook niet worden aangehaald om een ruime uitleg van het Besluit m.e.r. te bepleiten. Ter vergelijking: in AbRvS 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9553, JM 2012/114, m.nt. Hoevenaars, oordeelde de Afdeling dat de wijziging van het gebruik van een bestaande spoorlijn buiten de werkingssfeer van de m.e.r.-richtlijn valt en dat op grond van die richtlijn dan ook geen m.e.r.-beoordeling kon worden geëist. In casu is, gezien het hiervoor aangehaalde voorbehoud van het Hof, nog van belang dat voor de aan de orde zijnde inrichting in het verleden al een m.e.r.-beoordeling is verricht. Zie daarover r.o. 6.2, tweede alinea, van de uitspraak.
Voor een printversie van deze annotatie, klik hier.