Reikwijdte van categorie D.35c van het Besluit mer (conserven)

Annotatie ABRvS 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:18, M en R 2013/116

Essentie

Reikwijdte van categorie D.35c van het Besluit m.e.r.: vervaardigen van conserven van dierlijke en plantaardige producten. Categorie ziet niet op een inrichting waarin producten in kunststof folie in plaats van glas of blik worden verpakt en waarbij een bepaalde productiewijze aan de orde is. 

Samenvatting

Deze zaak ziet op een revisievergunning voor het bewerken en verwerken van garnalen en schaaldieren. De inrichting, waarbinnen de producten niet in glas of blik, maar in kunststof folie bestaande zakjes, bakjes en bakken worden verpakt, het conserveren van producten plaatsvindt door toevoeging van conserveermiddel, de producten niet worden verhit en het productieproces niet is gericht op een langdurige houdbaarheid, maar op consumptie binnen 15 tot 40 dagen, is geen inrichting bestemd voor het vervaardigen van conserven van dierlijke en plantaardige producten, als bedoeld in categorie 35 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Uitspraak

ABRvS 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:18, Wm-vergunning inrichting voor het opslaan en verwerken en bewerken van schaal- en weekdieren, vis en garnalen, gemeente De Marne

Annotatie M.A.A. Soppe en J. Gundelach

1. Deze zaak ziet op een revisievergunning voor een inrichting voor het opslaan, verwerken en bewerken van schaal- en weekdieren, vis en garnalen. Er is vergunning verleend voor het bewerken en verwerken van 30 miljoen kg garnalen en schaaldieren per jaar. In de uitspraak staat de vraag centraal of de aangevraagde activiteit onder de activiteitencategorie 35, sub c, van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (hierna: D-35c) moet worden begrepen. Het gaat bij deze categorie om de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van het vervaardigen van conserven van dierlijke en plantaardige producten. Deze categorie vormt een implementatie van een project dat in bijlage II van de m.e.r.-richtlijn is opgenomen, te weten conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten. De projecten in bijlage II behelzen activiteiten waarvoor de lidstaten dienen te bepalen of het project moet worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling.

2. De Afdeling kiest in deze uitspraak voor een vrij restrictieve interpretatie van categorie D-35c. Zij wijst erop dat volgens de nota van toelichting bij het Besluit m.e.r. onder “conservenindustrie” in categorie D35 wordt verstaan “het produceren van dierlijke en plantaardige producten in glas en blik”. In de vergunde inrichting worden de producten in uit kunststof folie bestaande zakjes, bakjes en bakken verpakt. De enkele constatering dat de producten niet in glas of blik worden verpakt, is onvoldoende voor de Afdeling om gelijk tot de conclusie te komen dat categorie D-35c niet van toepassing is. Kennelijk vindt de Afdeling de in de nota van toelichting gegeven uitleg te beperkt. Aan de conclusie dat D-35c toepassing mist wordt ook ten grondslag gelegd dat het conserveren van producten plaatsvindt door toevoeging van conserveermiddel, de producten niet worden verhit en het productieproces niet is gericht op een langdurige houdbaarheid, maar op consumptie binnen 15 tot 40 dagen. Waarom deze aspecten van belang zijn, blijft ongewis. Wij merken op dat het niet zonder meer voor de hand liggende aspecten zijn, omdat het voor de te verwachten milieueffecten bijvoorbeeld weinig uitmaakt hoe lang de houdbaarheid van een product is.

3. Gelet op het door het Hof van Justitie vaak benadrukte brede doel en de ruime strekking van de m.e.r.-richtlijn zou het niet hebben verbaasd als de Afdeling een nog extensievere uitleg aan categorie D35c zou hebben gegeven. Onder verwijzing naar de m.e.r-richtlijn  heeft de Afdeling bij de uitleg van andere begrippen en activiteitencategorieën uit het Besluit m.e.r. meer dan eens voor een ruime uitleg gekozen. Wij wijzen op bijvoorbeeld de Zuiderklipuitspraak van 7 mei 2008, nr. 200604924/1, Gst. 2009, 87, JM 2008, 75, waarin de Afdeling het begrip “functiewijziging” uit categorie 9.2 (oud) van onderdeel C (thans categorie 9 van onderdeel D) ruim invult. Ook memoreren wij de opzienbarende uitspraak van 15 september 2004, nr. 200401178/1, M en R 2004, 97, AB 2005, 12, JB 2004, 358, Gst. 2005, 39, JM 2006, 36. Hierin oordeelt de Afdeling - in weerwil van het standpunt van de Nederlandse wetgever - dat dat onder de “wijziging of uitbreiding van een hoofdweg” uit categorie 1.4 (oud) van onderdeel C, ook de verbreding van een weg met een of meer rijstroken zonder fysieke aanpassingen van het weglichaam (extra asfalt) kan worden begrepen.

4. Bij het interpreteren van in de m.e.r.-richtlijn gehanteerde of tot de m.e.r.-richtlijn te herleiden begrippen kan overigens gebruik worden gemaakt van het in 2008 door de Europese Commissie opgestelde document “Directive 85/337/EEC on  the  assessment  of the  effects  of certain  public  and private projects  on the environment (EIA Directive); Interpretation of definitions of certain  categories  of annex  I and II of the EIA Directive”. De Europese Commissie heeft in 2013 voorts een nuttig overzicht van de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie gepubliceerd, waarbij tevens een duiding aan die jurisprudentie wordt gegeven. Zie “European Commission; Environmental Impact Assessment of Projects; Rulings of the Court”. Beide documenten bieden in dit geval geen soelaas, nu geen uitleg wordt gegeven over de categorie “packing and canning of animal and vegetable products” en over de interpretatie daarvan geen jurisprudentie van het Hof van Justitie is verschenen. De hiervoor geciteerde Engelse taalversie suggereert overigens dat het in plastic verpakken van dierlijke en plantaardige producten onder de reikwijdte van deze categorie moeten worden begrepen, waarbij niet van belang is of er sprake is van conserveren. Toch verschaft ook een vergelijking van de verschillende taalversies van de m.e.r.-richtlijn niet meer duidelijkheid, aangezien bijvoorbeeld het Duitse “Fleisch- und Gemüsekonservenindustrie” nadrukkelijk in de richting wijst dat alleen de conservenindustrie onder categorie II bij de m.e.r.-richtlijn wordt begrepen.

5. Nu de aan de orde zijnde activiteit naar het oordeel van de Afdeling niet valt onder de werkingssfeer van bijlage II bij de m.e.r.-richtlijn, is het door appellanten aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009 niet van betekenis is. Het arrest heeft volgens de Afdeling geen betrekking op activiteiten die niet in de m.e.r.-richtlijn zijn genoemd. Dat lijkt ons zonder meer juist.


Voor een printversie van deze annotatie, klik hier.