Annotatie ABRvS 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3189, AB 2017/28
Essentie
Artikel 4:15 lid 1, aanhef en onder a Awb is niet van toepassing op de beslissing op een aanvraag om een bestemmingsplanvaststelling, maar de Afdeling ziet wel aanleiding om deze bepaling naar analogie op een dergelijke aanvraag toe te passen.
Samenvatting
De Afdeling overweegt dat het nemen van een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking is als bedoeld in artikel 4:15 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Terwijl artikel 4:5 van de Awb ingevolge de schakelbepaling in artikel 3:10, derde lid, van de Awb van toepassing is verklaard op de voorbereiding van een bestemmingsplan op aanvraag, geldt dit niet voor artikel 4:15 van de Awb. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Awb (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 92) blijkt evenwel dat de wetgever de regeling in artikel 4.1.3.3 (thans artikel 4:15 van de Awb) nodig heeft geacht om te voorkomen dat een bestuursorgaan formeel verplicht zou zijn een beschikking te geven ondanks de afwezigheid van wellicht belangrijke gegevens. Dat zou ook in het nadeel van de belanghebbende zijn aldus de wetgever. Gelet op de strekking van deze bepaling en de hierboven vermelde beslistermijn van 14 weken, ziet de Afdeling ter voorkoming van de geschetste ongewenste consequenties aanleiding artikel 4:15 van de Awb naar analogie toe te passen indien bij de aanvraag om vaststelling van een bestemmingsplan onvoldoende gegevens zijn overgelegd om een beslissing te nemen op het verzoek.
Uitspraak
ABRvS 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3189, opschorting beslistermijn aanvraag om bestemmingsplanvaststelling, gemeente Reusel-De Mierden
Annotatie J. Gundelach
Ingeval van een aanvraag om de vaststelling van een bestemmingsplan zal het gemeentebestuur een aanvrager vaak om aanvullende gegevens willen vragen om de aanvraag op ruimtelijke aanvaardbaarheid te kunnen beoordelen. Worden die gegevens niet tijdig aangeleverd, dan mag het gemeentebestuur besluiten om de aanvraag niet verder te behandelen. Artikel 4:5 Awb biedt daartoe de mogelijkheid. Dit artikel ziet weliswaar op een aanvraag om een beschikking, maar is ook van toepassing op de aanvraag om de vaststelling van een bestemmingsplan. Dit volgt uit artikel 3.8 lid 1 Awb in samenhang met artikel 3:10 lid 3 Awb. Hieruit volgt dat de bepalingen uit titel 4.1.1 Awb (waaronder ook artikel 4:5 Awb) van toepassing zijn op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en worden voorbereid met afdeling 3.4 Awb. Dit is bevestigd in ABRS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3560.
De vraag is of door de gegeven termijn waarbinnen de aanvrager gegevens mag aanleveren, de beslistermijn wordt opgeschort. De termijn voor een besluit op een aanvraag om de vaststelling van een bestemmingsplan is volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 14 weken. Daarvoor is gekozen, nu nog niet duidelijk is of de aanvraag wordt gehonoreerd dan wel wordt afgewezen en aldus of afdeling 3.4 Awb dan wel artikel 3.9 Wro van toepassing zal zijn. Zie eveneens ABRS 4 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4062, ABRS 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU5143, NJB 2011, 1842, JM 2011, 138, en ABRS 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2144. Hierin overwoog de Afdeling ook dat de beslistermijn moet geacht te zijn overschreden, als het bevoegd gezag binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag geen definitief besluit heeft genomen en evenmin een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage heeft gelegd.
Artikel 4:15 lid 1, aanhef en onder a Awb geeft voor beschikkingen aan dat de beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De vraag is of deze bepaling ook van toepassing is op de aanvraag om de vaststelling van een bestemmingsplan?
Nee, zo oordeelt de Afdeling in haar uitspraak van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3189. Zij overweegt daartoe dat het nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking is als bedoeld in artikel 4:15 Awb in samenhang met artikel 1:3 lid 2 Awb. Dat zo’n besluit geen beschikking is, heeft de Afdeling eerder geoordeeld in haar uitspraken van 4 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM3260, AB 2010, 128, JB 2010, 160, BR 2010, 124 en 4 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4062. Verder overweegt de Afdeling dat artikel 4:15 Awb niet via de schakelbepaling van artikel 3.10 lid 3 Awb van toepassing is verklaard.
Toch ziet de Afdeling aanleiding om artikel 4:15 lid 1, aanhef en onder a Awb naar analogie toe te passen, indien bij de aanvraag om de vaststelling van een bestemmingsplan onvoldoende gegevens zijn overgelegd om een beslissing te nemen op deze aanvraag. Zij wijst daartoe op de memorie van toelichting. Daaruit blijkt dat de wetgever de regeling van artikel 4:15 Awb nodig heeft geacht om te voorkomen dat een bestuursorgaan formeel verplicht zou zijn om een beschikking te geven ondanks de afwezigheid van wellicht belangrijke gegevens. Dat zou ook in het nadeel van de belanghebbende zijn, aldus de wetgever. Gelet op de strekking van deze bepaling en de beslistermijn van 14 weken ziet de Afdeling ter voorkoming van de geschetste ongewenste consequenties aldus aanleiding voor toepassing naar analogie.
Artikel 4:15 Awb ziet ook op andere redenen voor opschorting van de beslistermijn. Een van deze redenen is de schriftelijke instemming van de aanvrager met uitstel (artikel 4:15 lid 2, aanhef en onder a Awb). De vraag is of de Afdeling deze bepaling ook naar analogie zal toepassen op een aanvraag om een bestemmingsplanherziening. Deze bepaling is op 1 oktober 2009 in de Awb gekomen door inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Het is het resultaat van de aanname van een amendement (TK 2005-2006, 29 934, nr. 16), waarbij grotendeels het voorstel uit het wetsvoorstel voor de Wet beroep bij niet tijdig beslissen (TK 2005-2006, 30 435) is overgenomen. Uit de toelichting van beide bleek dat het niet de bedoeling is dat er bezwaar of beroep mogelijk is tegen het niet-tijdig nemen van een besluit, als de aanvrager akkoord is gegaan met uitstel van de beslissing (TK 2005-2006, 29 934, nr. 16, p. 7 en TK 2005-2006, 30435, nr. 3, p. 14-15).
Gelet op deze bedoeling acht ik de kans aanwezig dat de Afdeling ook artikel 4:15 lid 2, aanhef en onder a Awb, naar analogie zal gaan toepassen op een aanvraag om de vaststelling van een bestemmingsplan. Zou de Afdeling daartoe niet overgaan, dan zou dit betekenen dat een aanvrager met succes een beroepsprocedure kan starten wegens het niet-tijdig nemen van een besluit, terwijl hij zelf met het uitstel van de beslissing heeft ingestemd. Ik acht de kans groot dat de Afdeling (in navolging van de wetgever) een dergelijke consequentie onwenselijk vindt en in deze zal kiezen voor een pragmatische benadering door ook artikel 4:15 lid 2, aanhef en onder a Awb naar analogie toe te passen op een aanvraag om de vaststelling van een bestemmingsplan.
Overigens valt niet te verwachten dat zonder meer alle overige bepalingen uit titel 4.1 van de Awb naar analogie zullen worden toegepast op de besluitvorming omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan. Zo heeft de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 4 mei 2010 geoordeeld dat de dwangsomregeling bij niet tijdig beslissen zoals is opgenomen in artikel 4:17 Awb e.v., niet van toepassing is op het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan. Zie in dezelfde lijn onder meer ABRS 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1327 en ABRS 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1431.
Voor een printversie van deze annotatie, klik hier.