Op 29 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘Afdeling’) een uitspraak gedaan over het Windpark Goyerbrug (hierna: ‘Goyerbrug-uitspraak’).[1] De uitspraak omvat meerdere interessante onderwerpen die een bespreking verdienen. In deze blog bespreek ik er één, namelijk de vraag of het verboden is om een vergunningbesluit over een project-mer(beoordelings)plichtig project te nemen zonder dat er daaraan voorafgaand een plan is vastgesteld waarvoor een plan-MER is gemaakt.
De smb-richtlijn gaat in beginsel uit van de situatie dat eerst een plan of programma wordt vastgesteld en daarna pas een vergunning voor een mer-(beoordelings)plichtig project wordt verleend als bedoeld in de mer-richtlijn. Dat heeft de Afdeling ook zo uitgesproken.[2] Het is echter niet verboden om een vergunningbesluit te nemen, zonder dat er een plan of programma is vastgesteld waarvoor een plan-MER is gemaakt. Aldus wordt door de Afdeling overwogen in de Goyerbrug-uitspraak:
“17.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR0472, onder 2.13.3, is in hoofdstuk 7 van de Wm noch ergens anders voorzien in een nationale wettelijke bepaling die verbiedt om een besluit over een concreet project, zoals de omgevingsvergunning die nu aan de orde is, te nemen, zonder dat eerst een plan waarvoor een plan-MER moet worden gemaakt, is vastgesteld. De SMB-richtlijn kent zo'n verbod ook niet”.[3]
Zoals uit dit citaat blijkt, heeft de Afdeling dit oordeel één keer eerder overwogen. Dat was al in 2011. Met de Goyerbrug-uitspraak is duidelijk dat er gesproken kan worden van een bestendige jurisprudentiële lijn.
In het citaat wordt verwezen naar hoofdstuk 7 Wm, maar het oordeel van de Afdeling zal niet anders luiden wanneer de mer-regelgeving in de Omgevingswet (afdeling 16.4) en het Omgevingsbesluit (hoofdstuk 11) van toepassing is. Ook daarin is geen regel aan te treffen die verbiedt om een besluit over een concreet mer-(beoordelings)plichtig project te nemen voordat er een plan of programma in de zin van de smb-richtlijn met een plan-MER is vastgesteld.
Zou er een wel een verplichting bestaan om voorafgaande aan de vergunningverlening over een project-mer(beoordelings)plichtig besluit een plan-mer-(beoordelings)plichtig plan of programma vast te stellen, dan zou de enkele schending van die plicht dat besluit onrechtmatig maken.
Als in een concreet geval voorafgaande aan de vergunningverlening over een mer-(beoordelings) project een plan of programma is vastgesteld en daarvoor ten onrechte geen (of een ondeugdelijk) MER is gemaakt, dan kan dat ook leiden dat aan de vergunning een Unierechtelijk gebrek kleeft. Zie hierover de in september 2024 door de Afdeling gewezen uitspraken inzake de windturbineparken Windpark Blauw en De Rietvelden.[4] De Goyerbrug-uitspraak bevestigt overigens dat de voorheen geldende windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer niet (meer) kaderstellend zijn als in een vergunningbesluit over een windturbinepark eigen normen worden gehanteerd die zijn vergezeld van een eigenstandige onderbouwing. In dat geval kleeft er geen Unierechtelijk gebrek aan het vergunningbesluit.[5]
[1] ABRvS 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:340.
[2] Zie bijvoorbeeld ABRvS 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907, r.o. 2.11.7.
[3] ABRvS 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:340, r.o. 17.3.
[4] ABRvS 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3744 en ABRvS 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3745. Voor een nadere duiding verwijs ik naar de in het Tijdschrift voor Milieu & Recht door Tessa Rötscheid en ondergetekende annotatie (onder meer te raadplegen via deze webpagina Plan-mer-gebrek windturbinebepalingen impliceert Unierechtelijk gebrek daarop gebaseerde vergunningen; niet zonder meer (Unierechtelijke) plicht tot intrekking van deze vergunningen).
[5] Dat is ten principale uiteengezet in ABRvS 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2021:1395, waaraan in de Goyerbrug-uitspraak wordt gerefereerd (r.o. 19).