Een (formeel of informeel/vormvrij) project-mer-beoordelingsbesluit dient te zijn genomen voor de terinzagelegging van het ontwerp van het mer-beoordelingsplichtige besluit. Het ontbreken van zo’n besluit kan fatale gevolgen hebben voor het project-mer-beoordelingsplichtige besluit. Zie ABRvS 9 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2298 (bestemmingsplan "De Nieuwe Wielewaal", gemeente Rotterdam), ABRvS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2453 (bestemmingsplan "IJzergieterij", gemeente Hardinxveld-Giessendam) en ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3152 (bestemmingsplan "Tweebosbuurt Zuid-Oost", gemeente Rotterdam). Als voor het definitieve besluit of lopende de beroepsprocedure alsnog een expliciet project-mer-beoordelingsbesluit wordt genomen, dan kan er aanleiding zijn om het gebrek met toepassing van art. 6:22 Awb te passeren. Dat is mogelijk als er in de beroepsprocedure geen inhoudelijke beroepsgronden tegen de verrichte mer-beoordeling zijn gericht. Zijn die beroepsgronden er wel, maar treffen ze inhoudelijk geen doel, dan volgt uit de Nieuwe Wielewaaluitspraak dat het desbetreffende besluit wordt vernietigd. Vervolgens wordt dan bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten onder toepassing van art. 8:72 lid 3 aanhef en onder a Awb. Dat kan ook als er in impliciete zin een adequate mer-beoordeling heeft plaatsgevonden (dat wil zeggen een beoordeling waarover geen expliciet mer-beoordelingsbesluit is genomen).
Als de Afdeling constateert dat een mer-beoordeling ten onrechte achterwege is gebleven en er ook geen aanleiding is om het gebrek te passeren dan wel de rechtsgevolgen van het te vernietigen mer-beoordelingsplichtige besluit in stand te laten, dan was het tot voor kort einde oefening voor het desbetreffende besluit. Er volgde dan een kale vernietiging. Daarbij overwoog de Afdeling dat het verzuim een mer-beoordeling te verrichten een fundamenteel karakter heeft. Deze overweging komt ook voor in de hiervoor aangehaalde uitspraken. Zie recent bijvoorbeeld ook nog ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1372 (r.o. 8) (bestemmingsplan "Driemanssteeweg 15", gemeente Rotterdam). Het fundamentele karakter van het gebrek verzette zich tegen het toepassen van de bestuurlijke lus. Vanwege die consequentie was het wel opmerkelijk dat de Afdeling nooit heeft onderbouwd waarom het mer-beoordelingsgebrek een fundamenteel karakter heeft. In een aantal publicaties heb ik vraagtekens bij dat karakter gezet. Belangrijker is dat de Afdeling dat kennelijk ook heeft gedaan. In ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2115 (bestemmingsplan “’s-Graveland & Spaanse Polder 2020”, gemeente Schiedam) oordeelt de Afdeling dat het bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling ex D-11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Dat is door het gemeentebestuur miskend waardoor geen mer-beoordeling is verricht. Ook overigens is er kennelijk niet gedurende de beroepsprocedure alsnog een mer-beoordelingsbesluit genomen dan wel een impliciete mer-beoordeling verricht. De Afdeling verbindt daar niet de conclusie aan dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kaal moet worden vernietigd en ze overweegt ook niet dat er sprake is van een gebrek met een fundamenteel karakter. Dat vertaalt zich vervolgens in het gegeven dat de Afdeling een tussenuitspraak doet en het gemeentebestuur in de gelegenheid stelt om alsnog een mer-beoordelingsbesluit te nemen (zie r.o. 15.2). Daarbij merkt de Afdeling wel op dat wanneer de uitkomst van de beoordeling is dat een project-MER moet worden opgesteld, dat niet kan geschieden in de bestuurlijke lus. Als het mer-beoordelingsbesluit inhoudt dat er geen project-MER nodig is, dan hangt het vervolgens af van de vraag of partijen al dan niet inhoudelijke grieven tegen het besluit hebben of het aanvankelijke mer-beoordelingsgebrek kan worden gepasseerd of dat het mer-beoordelingsplichtige besluit moet worden vernietigd. Als de eventuele inhoudelijke grieven geen doel treffen, zullen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.